The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
V. BEPROEVING EN BOETE
Nu ik had gezegd zelf voor mijn materiële toestand te zullen instaan, zat er voor mij niets anders op dan op bedeltocht te gaan. Ik trok door de vallei van Lhobrak en verzamelde vierhonderd twintig maten gerst. Tweehonderd tachtig maten ervan gaf ik uit om een groot koperen vat te kopen waar deuk noch barst in zat. Twintig maten ruilde ik voor chhang en andere levensmiddelen. De rest bewaarde ik in een grote zak en bracht alles bij mijn Goeroe.
Enigszins vermoeid gooide ik de zak van mijn schouder. Hij kwam tamelijk zwaar neer, zodat het huis lichtjes trilde. Hierop kwam mijn Goeroe verbolgen toegeschoten. "Zeg, kwezeltje, zijt ge van plan het hele huis in mekaar te gooien. Scheer u weg met die zak." En hij schopte er tegen. Ik sleepte de zak naar buiten en nam me voor me beter te gedragen. Mijn vertrouwen in hem werd er echter niet door aangetast. Ik ging weer naar hem toe en bood hem het vat aan. Hij nam het aan, legde er de handen op en sloot de ogen. En terwijl een traan over zijn wang liep, zei hij: "Het is een goed voorteken. Ik zal het aanbieden aan mijn Goeroe Naropa." Zijn handen bewogen alsof ze iets aanboden. Daarna greep hij het vat bij de handvatten en schudde er heftig mee. Toen nam hij een stok en sloeg er duchtig op los. Tenslotte zette hij het vat op het altaar en vulde het met geklaarde boter, die werd gebruikt voor de lampen.
Maar over mijn inwijding werd niet gesproken. Daarom begon ik er zelf over. "Kijk," was zijn antwoord, "ik heb enkele zeer toegewijde discipelen en ook heb ik wat lekenvolgelingen in de provincies U en Tsang. Zij willen gaarne bij mij komen, maar telkens worden ze overvallen en uitgeschud door de nomaden van Yamdak en Talung en ook door de Lingpas. Natuurlijk durven zij mij geen geschenken en voorraden meer brengen. Stuur de rovers een paar hagelstormen op hun dak. Dit is een religieus bevel. Daarna zal ik u inwijden."
De hagel viel striemend en verwoestend op de rovers neer. Maar mijn Goeroe was nog niet aan de inwijding toe. "Mijn beste heer, hoe durft gij de gewijde vlam van het Dharma vragen in ruil voor twee of drie hagelbuien. Ikzelf heb er in India een zeer hoge prijs voor betaald en mezelf opgeofferd. De mannen van Lhobrak, die mijn discipelen van Nyal-Lo-Ro hebben bestolen en mezelf onheus behandeld, behoren gestraft te worden. Gij, mijn leerling-tovenaar, toon nu eens uw kunsten en dood enkele van de rovers. Dan zal ik u nog tijdens dit leven de bevrijding geven, zodat ook gij een Boeddha wordt."
Er vloeide bloed onder de Lhobraks. Ik vond het verschrikkelijk. Ik doodde hier mensen die ik niet eens kende, die mij nooit iets hadden misdaan. Dit was afschuwelijk en ik leed er geweldig onder. Maar van de inwijding kwam vooralsnog niets. Mijn Goeroe gaf wel blijk van tevredenheid en noemde mij van nu af spottend Thuchhen (grote tovenaar).
Op mijn herhaald aandringen antwoordde hij. "Kom nu, mijn waarde Thuchhen, moet ik u echt de kennis bijbrengen die ik in India heb verkregen in ruil voor wat aardse goederen? De kennis van de Waarheid waaromheen nog een wasem van de goddelijke adem hangt, die haar heeft uitgesproken, in ruil voor enkele slechte daden! Geef toe, beste heer, dat zoiets een belachelijke vertoning is. Nee, als ge werkelijk de Kennis wilt bezitten, zult ge eerst de vernielde oogst van de nomaden moeten vergoeden en de gedode Lhobraks weer het leven geven. Als ge dat niet kunt, hoeft ge u hier niet meer te vertonen." Elk woord trof me als een zweepslag en terug alleen huilde ik in bittere wanhoop.
De volgende morgen kwam de lama me zelf opzoeken. "Ik vermoed dat ik u gisteren een beetje te hard heb aangepakt", sprak hij, "nu wil ik u wel onderrichten, maar toch vraag ik van u nog wat geduld. Ge lijkt me een handig jongmens en ik zou u willen vragen eerst een huis te bouwen voor mijn zoon Darma-Doday (de jonge; bloementuil van Soetras). Daarna krijgt ge onderricht en bovendien zorg ik voor uw onderhoud tijdens uw studieperiode."
Een huis bouwen kon ik op een paar dagen vast niet voor mekaar krijgen en mijn bevrijding leek dan ook problematisch te worden. Maar de Goeroe wimpelde mijn vrees weg. "Ik beloof u dat gij intussen niet zult sterven. Trouwens uw energiereserve is ruimschoots voldoende en het zal slechts van uw eigen wilskracht afhangen of ge al dan niet tijdens dit leven zult worden bevrijd." Die sprankel hoop was voor mij voldoende en opgewekt vroeg ik om het plan van het huis.
Veel later stelde ik vast dat de lama, door zo te handelen, mij alleen maar op de proef had willen stellen. En niet alleen mij, maar ook zijn familie. Die had namelijk een akkoord gesloten geen gebouwen of vestingen op te richten in de vallei. De mening van de lama was daarbij niet gevraagd en nu wilde hij hen tonen dat hij bouwde waar hij dat wilde en zonder om de goedkeuring van de familie te vragen.
Op de top van een heuvel in het oosten trok hij een cirkel en vroeg me om een huis met die vorm en afmetingen te bouwen. Zowat halverwege kwam hij me weer opzoeken en deelde me doodgewoon mee dat hij de zaak niet goed had ingeschat. Hij gelastte mij alles af te breken en het materiaal terug te brengen waar ik het had gehaald.
Nu nam hij me mee naar een westelijke heuveltop. Hij leek me nogal aan de fles te hebben genipt, maar ik sloeg er verder geen acht op. Hier vroeg hij een sikkelvormig huis te bouwen. Ik begon en was niet zo ver gevorderd als de vorige keer toen hij weer oordeelde dat de vorm van het huis hem niet beviel. Ik brak het af en bracht het materiaal weer terug.
Dit keer gingen we noordwaarts. "Kijk eens, Grote Tovenaar," sprak de lama, "ik heb u de vorige keer heel verkeerde instructies gegeven. Ik moet wel dronken zijn geweest om u ooit zoiets te hebben doen uitvoeren. Daarom vraag ik u nu een driehoekig huis te bouwen." Ik vroeg hem de zaak nog eens grondig te overwegen. Maar hij bleef bij zijn besluit.
Ik herbegon, maar slechts een derde was er gedaan toen de lama woedend arriveerde. "Wie gaf u in 's hemelsnaam opdracht een duivelshuis te bouwen?" schreeuwde hij. "Maar, Eerbiedwaardige Heer," wedervoer ik ontdaan, "gij zelf hebt mij dat werk opgelegd en ik heb u zelfs gevraagd alles nog eens goed te overdenken om niet genoodzaakt te zijn het ganse complex weer af te breken." "Wat bazelt gij daar? Kan iemand getuigen dat ik u ooit heb gevraagd een dergelijk wangedrocht overeind te zetten? Al de goden van het gewest jaag ik hierdoor tegen mij in het harnas. Breek alles onmiddellijk af en zorg dat er geen spoor van overblijft." Er zat niets anders op dan alles maar weer af te breken. Ik werd daarbij fel gehinderd door een grote zweer tussen mijn schouderblad en wervelkolom in, die heel wat pijn veroorzaakte. De lama sprak ik er niet over en ook niet met zijn vrouw. Ik wilde niet dat zij zou denken dat ik daardoor wilde tonen hoeveel pijn en last het bouwen van hun huis mij berokkende. Toch vroeg ik haar de lama te overreden mij te onderrichten. Wat zij zonder aarzelen deed. Haar man verzocht haar een maaltijd klaar te maken en mij te halen. Ik kreeg van hem de vier Toevluchtformules met gebeden, opdrachten en wensen. "Het zijn nog tijdgebonden religieuze onderrichtingen. Wilt gij meer, wilt gij de eeuwige Waarheid kennen, dan zult gij die eerst moeten verdienen." Daarop las hij een stuk voor uit het leven van zijn Goeroe Naropa en merkte daarbij langs zijn neus weg op: "Maar om zo'n hoge top te bereiken zult gij wel niet in staat zijn, ik vrees dat zoiets uw kracht te boven gaat." Ik nam me vast voor de lama in alles te gehoorzamen.
Enkele dagen later vergezelde ik hem op een wandeling en we kwamen langs een mooie plek, waar zijn familie het oprichten van een gebouw verbood en daar ook over waakte, toen hij me plots weer beval een huis te bouwen en wel op die plaats. Het zou rechthoekig worden en negen verdiepingen tellen, met daarboven nog een versierend gedeelte wat in feite neerkwam op een tiende verdieping. Het gebouw, zo beloofde hij, zou niet worden afgebroken. Voorzichtig vroeg ik hem of ik zijn vrouw, die ik altijd Eerbiedwaardige Moeder noemde, als getuige mocht halen. Het werd me toegestaan en in haar bijzijn herhaalde ik de verschillende opdrachten die ik al gekregen had en verzocht haar nu getuige te zijn van dit nieuwe bevel.
"Gaarne ga ik in op uw verzoek", sprak de vrouw, "maar de Goeroe is zo heerszuchtig dat hij er geen waarde zal aan hechten. Trouwens al die gekke constructies waren nutteloos. Op deze plek mag niet worden gebouwd. De familie van mijn man waakt op de strikte naleving van dat verbod. Maar mijn man luistert niet naar de stem van een zwakke vrouw." "Gij werdt slechts als getuige erbij gehaald en niet om persoonlijke kwesties op te rakelen", antwoordde de lama.
En ik... ik begon opnieuw.
Drie, reeds gevorderde leerlingen van mijn Goeroe, Ngogdoen-Choedor van Zhoeng, Tsoertön-Wang-gay van Döl en Metön-Tsönpo van Tsang-Rong, hadden toevallig een grote steen op die plek gerold. De vorm van de steen harmonieerde goed met de vorm van het gebouw en ik gebruikte hem als hoeksteen juist boven de grondvesten. De tweede verdieping was praktisch klaar toen Marpa een kijkje kwam nemen. "He, Grote Tovenaar", riep hij, "waar hebt gij die steen gehaald?" Ik vertelde hem over de herkomst, waarop hij me geprikkeld beval de steen terug naar zijn oorspronkelijke plaats te brengen. "Mijn leerlingen die al zover gevorderd zijn, geef ik u niet om u knechtendiensten te verlenen." Ik herinnerde hem aan de belofte dit huis niet af te breken. "Ik vraag u niet om het huis af te breken", antwoordde hij, "maar om die steen terug te brengen."
Alles was te herbeginnen. De steen moest ik nu nog wegbrengen op de koop toe. Alleen. Naderhand werd de steen Reuzensteen genoemd, ter herinnering aan de kracht die ik had gebruikt om hem te verplaatsen.
Pas opnieuw begonnen kreeg ik de familie van Marpa op de hals. Er mocht immers niet worden gebouwd. Maar enkelen onder hen dachten dat ik met een bouwmanie was behept en dat Marpa, door mij ieder bouwsel opnieuw te doen afbreken, mij in behandeling had. Zij besloten de zaken op hun beloop te laten, maar toch een oogje in het zeil te houden.
En na een tijdje stelden zij vast dat zij door Marpa inderdaad bij de neus waren genomen. Woedend besloten zij het halfvoltooide gebouw te vernielen. Zij verzamelden hun mannen en stormden op het huis af. Maar Marpa toverde een waar leger tevoorschijn. De schrik sloeg de aanvallers om het hart en zij dropen af.
Ongeveer gelijktijdig had een andere gebeurtenis plaats die voor mij alleszins van belang was. Metön-Tsönpo van Tsang-Rong kwam om ingewijd te worden in de Demchog Mandala. De vrouw van de Goeroe fluisterde me in het oor dat ook voor mij nu misschien de tijd voor de inwijding was aangebroken. Ook ikzelf was die mening toegedaan. Ik mocht terecht trots zijn op mijn prestatie. Het gebouw was bijna voltooid en ik had dat alles voor mekaar gekregen ondanks de primitieve werktuigen waarvan ik me had moeten bedienen. Een steen zo groot als de kop van een geit, een korf grond, een kruik water en een schop was ongeveer alles waarover ik beschikte. Nu kon de Goeroe mijn inwijding toch niet langer uitstellen en ik voegde mij bij de kandidaten.
Zodra de lama mij opmerkte, liep hij op me toe. "Wel, Grote Tovenaar, wat brengt gij mij als offerande?" Ik herinnerde hem aan zijn belofte, maar hij begon te schelden dat hij me onmogelijk kon inwijden in ruil voor die paar blokken slijk die ik overeind had gezet. Hij greep me vast en gooide me de kring uit.
Ook voor de vrouw van de lama was zijn gedrag onbegrijpelijk. Zij vertelde me dat hij zijn kennis zelfs aan een hond zou meedelen als die erom vroeg. Iets dergelijks had zij nog nooit eerder meegemaakt.
De volgende morgen kwam de Goeroe bij me en gaf me opdracht aan het huis nog een gedeelte te bouwen steunend op twaalf zuilen met een portaal en een kapel. Achteraf zou hij me wel kunnen inwijden. En ik begon opnieuw.
Het bijgebouw was bijna klaar toen Tsoertön-Wang-gay van Döl zou worden ingewijd in de Esoterische Mandala. De vrouw van de lama, die zich over mij had ontfermd en zorgde voor mijn eten en drinken, bracht me een rol boter, een geweven deken en een kleine koperen kruik. "Met deze geschenken kunt ge de kans om ingewijd te worden niet mislopen", voegde zij eraan toe. En weer voegde ik mij bij de shishyas (discipelen). Toen de lama mij naar mijn offer vroeg, toonde ik hem wat ik bij me had, maar hij antwoordde dat hij dergelijke dingen reeds van de vorige novicen had gekregen. Met schoppen en slagen dreef hij me weer de kring uit. Ik had in de grond kunnen zinken van schaamte.
Alleen met mezelf en mijn smart dacht ik terug aan al die mensen, die door mijn toedoen waren gestorven en al de miserie, die mijn toverkunsten had veroorzaakt. Mijn lijden was eigenlijk maar het karmische resultaat van mijn slechte daden. Waarschijnlijk had de lama gezien dat ik nog lang niet klaar was om de Leer te beoefenen. En toch, zonder religie is het leven niet waard om te worden geleefd. Deze gedachte hielp me er weer bovenop.
De volgende morgen brak er een zweer open juist onder mijn nieren. Heel mijn rug was nu bijna bedekt met bloedende en etterende zweren. Voor de vrouw van de lama kon ik ze nu niet langer meer verborgen houden. Ontdaan besloot ze haar man te vragen onmiddellijk met dat onzinnige gedoe te stoppen en te beginnen met mijn inwijding.
"Grote Tovenaar", sprak zij tot haar man, "heeft in zo'n mate gezwoegd om dat gekke gebouw van u klaar te krijgen dat al zijn botten bijna gebroken zijn. Zijn rug is één grote wonde waaruit bloed en etter vloeien. Pony's en ezels zijn er heel wat beter aan toe dan hij. Het is een schande dat ge hem zo behandelt. Als uw volgelingen zoiets vernemen zullen zij zich van u afkeren en overal vertellen over uw gruwelijk despotisme.
Daarop kwam de Goeroe naar mijn wonden kijken. Maar in dienst van Naropa had hij, zo beweerde hij, heel wat andere dingen meegemaakt. En trouwens voor wie echt naar de Waarheid zoekt, waren de lichamelijke ongemakken van elk belang ontbloot. Mijn hoop was weer onder het vriespunt gedaald.
De zweren werden hoe langer hoe slechter. Ik droeg de vrachten nu op mijn buik, maar de pijn in mijn rug minderde nauwelijks en op zeker ogenblik kon ik onmogelijk nog verder werken. Langs zijn vrouw om stond de lama me een rustperiode toe. Mijn rug werd beter, maar nog vóór hij genezen was, moest ik weer aan het werk. De vrouw van de lama had echter een plannetje bedacht om haar man te verplichten mij in te wijden. Ik zou voor de schijn inpakken. Zij gaf mij bovendien een zakje gerstebloem mee voor de reis. Ik zou langs een weg gaan vanwaar de lama mij goed zien kon en ik kon roepen: "Laat me gaan!" Iets dergelijks kon de lama niet toestaan en hij zou verplicht zijn mij te onderrichten.
De lama had nochtans iets bemerkt, want hij vroeg aan zijn vrouw:"Damema (vrouw zonder egoïsme), wat bekokstooft gij onder u beiden?" Daarop vertelde zijn vrouw hem dat ik zinnens was terug te keren, omdat ik hier alleen maar ondankbaarheid kon verwachten. Zij probeerde mij er nog van te overtuigen om te blijven, omdat spoedig een begin zou worden gemaakt met de inwijding, doch vergeefs. Hierop liep de lama woedend op mij toe en sloeg me met een stok. "Mij goed", riep hij, "maar dan zonder mijn bloem." Hij greep de zak van mijn schouder en bracht hem terug naar zijn schuren.
Nog minder dan tevoren was de lama bereid mij te onderrichten. "En toch", zo zei zijn vrouw, "zal hij het doen." Blijf hopen. In afwachting zal ik u leren wat ik heb opgestoken." Zo kwam ik aan de meditatiemethode van Dorje-Pa-mo (Sanskrit: Vajra-Vaaraahie, onveranderlijke zeug, hindoegodin). Ik was haar daarvoor zeer erkentelijk en probeerde dat uit te drukken door allerlei kleine diensten.
Ook had ik overwogen op zoek te gaan naar een andere Goeroe. Als ik werkelijk bevrijd wilde worden, was er geen andere keuze mogelijk. Ik kon onmogelijk anders dan ermee doorgaan tot het uiterste, wedijverend met Naropa inzake beproeving en weerstand.
Rond dat tijdstip kwam Ngogdoen-Choedor van Zhoeng, met groot gevolg en kostbare geschenken, om te worden ingewijd in de Mandala van Gaypa-Dorje (Sanskrit: He-Vajra).
Nu kwam de vrouw van de lama weer aandringen dat ik ook de ceremonie zou bijwonen. "Deze keer", beweerde zij, "zal hij uw bede niet weigeren als hij ziet welk vorstelijk cadeau gij hem aanbiedt." In mijn handen legde zij een uiterst waardevolle, diepdonkerblauwe turkoois.
Ik ging opnieuw in de kring zitten. De lama bekeek mijn geschenk en vroeg me waar ik de steen vandaan had. Daarop liet hij Damema ontbieden en stelde haar dezelfde vraag. De steen, zo kreeg hij te horen, behoorde haar persoonlijk toe. Bij hun huwelijk hadden haar ouders haar die gegeven, omdat zij geen bijster groot vertrouwen hadden in de impulsieve lama waarmee zij trouwde. Als hij haar in de steek liet, kon zij de turkoois best gebruiken. Maar nu zij had gezien hoe vurig die arme jongen ernaar verlangde om te worden bevrijd en hoe verschrikkelijk hij had geleden telkens hij uit de kring werd gestoten, had zij besloten hem die steen te geven. Zij viel voor de lama op de knieën en smeekte hem mij deze keer toe te laten tot de ritus en riep daarbij Ngogdoen en al de anderen op haar te steunen.
Ngogdoen en de anderen beperkten zich tot een buiging en een "het zij zoals onze geëerde Moeder het vraagt". Maar de lama hechtte de turkoois aan zijn halssnoer en berispte Damema daar zij er bijna de oorzaak van was geweest dat de prachtige steen voor hem was verloren gegaan.
Toch meende ik dat de lama mijn aanwezigheid dit keer zou dulden en daarom treuzelde ik nog even. Woedend schreeuwde hij: "Onbeschofterik, hoe waagt gij het hier nog te blijven?" Hij wierp me op de grond en greep zijn stok. Ngogdoen kwam echter tussenbeide en van de verwarring maakte ik gebruik om door het venster te springen.
Hierbij liep ik geen letsel op, maar het was mij zo naar te moede dat ik besloot zelfmoord te plegen. Ik besefte heel goed dat de lama me niet zou inwijden zonder een persoonlijk geschenk en wat had ik te bieden? Het goud dat ik bezeten had, was reeds lang opgebruikt. En niet alleen bij deze lama, maar bij om het even welke Goeroe zou het steeds op hetzelfde neerkomen. Zonder materiële rijkdom was ik gedoemd om als niet-bevrijde te sterven. Ik kon mijn moeder opzoeken en haar wat geld vragen, maar de mensen uit de streek die ik zo had geteisterd zouden mij wel lastig vallen, en terecht. In elk geval moest ik hier weg, op zoek naar goud.
Bloem nam ik niet mee om de lama niet nog meer te ergeren. Ik bedelde wat onderweg en rond de middag bereidde ik mij een schamel maal. Het speet mij al dat ik was weggegaan zonder afscheid te nemen van de brave vrouw van de lama. Als ik bovendien dan bedacht met hoeveel moeite ik dat beetje eten bij mekaar had gekregen, vond ik al dat de lama mijn arbeid niet slecht had betaald.
"Waarom bedelt een jonge man die me vast bekwaam lijkt om te werken?" vroeg me een oude man. "Kunt gij lezen, leer dan de Schriften en verdien daarmee uw brood. En als gij dat niet kunt, dan kunt ge toch in elk geval werken. Lees mij de Schriften voor en ik zal er u voor betalen."
Dat aanbod nam ik met beide handen aan. Het Boek was een verkorte versie van de Pragnyaa Paaramitaa (transcendente wijsheid) in 8000 verzen. Ik las de geschiedenis van een Ahrant, de huilebalk genoemd, die zelfs zijn eigen vlees had verkocht voor de heilige Leer. Vergeleken daarbij waren mijn ontberingen aan de kleine kant. Ik besloot terug te gaan naar de Goeroe en zo hij me wegzond zou ik de geëerde Moeder vragen om voor mij een andere Goeroe te zoeken.
Intussen had de vrouw van de lama mijn verdwijning opgemerkt en de lama op de hoogte gebracht. "Goeroes van de Kargyutpas, goden, geestelijke wachters, zend mij de voorbeschikte discipel terug", schreeuwde hij, terwijl de tranen over zijn gezicht liepen. Daarop wikkelde hij zich van hoofd tot voeten in zijn mantel en bleef een tijdlang onbeweeglijk zitten.
"Waarom bedelt een jonge man die me vast bekwaam lijkt om te werken?" vroeg me een oude man. "Kunt gij lezen, leer dan de Schriften en verdien daarmee uw brood. En als gij dat niet kunt, dan kunt ge toch in elk geval werken. Lees mij de Schriften voor en ik zal er u voor betalen."
Dat aanbod nam ik met beide handen aan. Het Boek was een verkorte versie van de Pragnyaa Paaramitaa (transcendente wijsheid) in 8000 verzen. Ik las de geschiedenis van een Ahrant, de huilebalk genoemd, die zelfs zijn eigen vlees had verkocht voor de heilige Leer. Vergeleken daarbij waren mijn ontberingen aan de kleine kant. Ik besloot terug te gaan naar de Goeroe en zo hij me wegzond zou ik de geëerde Moeder vragen om voor mij een andere Goeroe te zoeken.
Intussen had de vrouw van de lama mijn verdwijning opgemerkt en de lama op de hoogte gebracht. "Goeroes van de Kargyutpas, goden, geestelijke wachters, zend mij de voorbeschikte discipel terug", schreeuwde hij, terwijl de tranen over zijn gezicht liepen. Daarop wikkelde hij zich van hoofd tot voeten in zijn mantel en bleef een tijdlang onbeweeglijk zitten.
Dat werd mij verteld door Damema. Maar ik dacht dat zij me slechts wilde aanmoedigen en ik bleef vrij sceptisch. Trouwens de lama zelf liet zich ontvallen dat ik waarschijnlijk slechts uit eigenliefde was teruggekomen. "Grote Tovenaar," ging hij verder, "gij weifelt. Met uw leven moet gij instaan als gij het werkelijk meent. Ik zal u inwijden, doch slechts nadat gij het huis voltooid hebt."
Ik trok me terug zonder een antwoord te geven, maar aan de vrouw van de lama vertelde ik dat ik gaarne mijn moeder zou bezoeken en ook dat ik eraan twijfelde of de lama me wel ooit zou onderrichten. Zij van haar kant beloofde me mij aan te bevelen bij Ngogdoen-Choedor om te worden onderricht.
Pandit Naropa had, toen hij nog leefde, van de tiende dag van elke maand een gewijde dag gemaakt. En ook Marpa had die gewoonte overgenomen. Nu had de vrouw van de lama de chhang die voor het feest moest dienen extra zwaar gemaakt. Zijzelf proefde er slechts van en ik volgde haar voorbeeld. Na korte tijd waren al de discipelen in een uitbundige stemming en de lama zelf in een diepe slaap verzonken, er werd immers steeds op zijn gezondheid gedronken. Onderwijl gaf zijn vrouw mij een brief voor de nieuwe Goeroe, in een zijden doek gewikkeld en verzegeld met het zegel van Marpa, een krans robijnen en guirlandes.
Twee dagen na mijn vertrek merkte de lama mijn verdwijning op. Zijn vrouw vertelde hem over mijn twijfel en mijn beslissing een andere Goeroe te zoeken, zonder zijn naam te noemen. De lama verbleekte. Hij kan niet ver zijn, herhaalde hij steeds weer.
Toch was ik ondertussen al te Riwo-Kyoengding in de centrale provincie van Tibet waar ik Ngogdoen-Choedor met zijn leerlingen aantrof. Hij gaf juist enige toelichting bij de Dubbele Analyse (Tak-nyi, filosofische verhandeling in de aard van de Bhagavad-Gietaa) met de volgende passage: "Ik ben de Vertolker en Ik ben de Waarheid, Ik ben ook de Toehoorder. Ik ben de Meester over de wereld en Ik ben de leerling. Ik ben het Wezen dat alle stadia van het bestaan heeft doorlopen en Ik ben de ware Gelukzaligheid." Ik kwam wat dichterbij en boog diep. De plaats werd later de Heuvel van de Gehoorzaamheid genoemd (Chag-tael-Kang). Lama Ngogdoen kwam me onmiddellijk tegemoet. Het ogenblik waarop ik gekomen was, zo vertelde hij, was voor hem een aanwijzing dat ik een groot meester zou worden in de religieuze wetenschap. Ik vertelde dat Marpa het te druk had om mij te onderrichten en mij naar hem had gezonden. En ik overhandigde hem de robijnenkrans van Naropa. "Mijn nederig klooster wordt gezegend door de aanwezigheid van relikwieën van Naropa. Zo'n gebeurtenis is even zeldzaam als het bloeien van de oedoemvara (ficus glomirata, bloeit slechts bij de geboorte van een Boeddha). Dat mag niet onopgemerkt voorbijgaan", riep de lama. De standaarden, ceremoniezonneschermen en oorhangers werden uitgehaald terwijl op allerhande instrumenten muziek werd gespeeld ter ere van de relikwieën.
De brief en de krans overhandigde ik Ngogdoen bij hem thuis. Hij legde de krans op zijn hoofd en bad dat al de kracht ervan in hem zou mogen overgaan. Daarna borg hij hem weg in het heilige der heiligen van zijn altaar. Daarop las hij de brief en beloofde mij in te wijden. Maar vooreerst vroeg hij mij de stammen van de Yepos en Yemos uit Döl te straffen, die zijn leerlingen uit Kham, Tagpo, Kongpo en Yarloeng beroofden.
Opnieuw werd een beroep gedaan op mijn kennis van het kwade. Ik betreurde diep dat ik er ooit was aan begonnen. Er bleef mij echter geen andere keuze.
In de streek van Yepo logeerde ik bij een oude vrouw. Net op het ogenblik dat de eerste hagel neerviel begon zij te kermen dat voor haar de dood alleen nog overbleef als haar oogst zou worden vernield. Dat was me teveel. Snel vroeg ik de vrouw een tekening te maken van haar veld. Met een aarden pot bedekte ik de tekening op een klein hoekje na. Slechts het onbedekte hoekje werd verwoest.
Een herder die ik ontmoette gaf ik de raad voortaan de volgelingen van lama Ngogdoen met rust te laten en vertelde hem ook dat de hagelstorm was gezonden door de lama als straf. De ganse streek onderwierp zich aan de lama.
Op de terugweg verzamelde ik vogels die door het onweer waren gedood. Ik legde ze neer voor de lama en bad om medelijden en vergiffenis.
"Vrees niets", troostte mij de lama, "al de vogels en andere dieren die werden gedood zullen opnieuw worden geboren en nog wel als eerste discipelen als gij een Boeddha zijt geworden. Tot dat ogenblik zal ik erover waken dat zij niet in een lager stadium opnieuw ontstaan. Maar ik zie dat gij nog twijfelt, kijk, ik ga u iets tonen dat u zal gerust stellen." Hij zette zich neer en sloot enkele ogenblikken de ogen. Dan klakte hij met de vingers en de gedode vogels die ik had meegebracht vlogen weg.
Nu begon eindelijk mijn inwijding in de Mandala van Gaypa-Dorje. Ik woonde ondertussen in een spelonk, gericht op het zuiden en van waaruit ik de woning van de lama kon zien. De opening maakte ik dicht, zodat slechts voedsel en drank naar binnen kon. Hier mediteerde ik volgens de aanwijzingen van de lama, jammer genoeg zonder resultaat.
Dat verwonderde mijn Goeroe uitermate. Nooit was iets dergelijks gebeurd, tenzij een of andere hinderpaal de leerling belette het gestelde doel te bereiken. Maar dat kon volgens hem bij mij niet het geval zijn. Ik had immers de goedkeuring van Marpa meegekregen. Ongerust mediteerde ik verder, maar het resultaat liet op zich wachten.
Marpa was intussen klaar met het gebouw dat voor zijn zoon was bestemd. Hij nodigde Ngogdoen uit de inwijding van het huis en de viering van de meerderjarig geworden Doday-Boem bij te wonen. Terloops vermeldde de brief dat Marpa vernomen had dat ook ik bij Ngogdoen verbleef. Hieruit bleek duidelijk dat ik de toestemming van Marpa niet had gekregen. Ik voelde me dan ook verplicht alles op te biechten.
De lama begreep nu ook waarom de meditatie geen vruchten had gegeven en hij vroeg mij hem te vergezellen en terug te keren bij Marpa. Hij verwachtte elk ogenblik de terugkeer van de boodschappers die hij had uitgezonden. Een van hen had voor mij een dobbelsteen in klei meegekregen van Damema. Dankbaar aanvaardde ik het kleinood, niet goed wetend nochtans wat ik er moest mee aanvangen. Het spel met dobbelstenen had mij nooit bekoord. Mijn familie had er vroeger haar fortuin mee verspeeld. Ook had ik er een sterk vermoeden van dat Damema mij hierdoor iets wilde duidelijk maken, maar hoe dan ook snappen deed ik het niet. Tenslotte maakte de steen mij zodanig overstuur dat ik hem tegen de grond gooide. Hij spleet en er rolde een briefje uit. "Mijn zoon," luidde de boodschap, "uw Goeroe is bereid u te onderrichten." Mijn cel was te klein voor mijn vreugde.
Ngogdoen had ondertussen alles klaar voor het vertrek. Boeken, stof, zijde, kruiken, turkooizen, goud enz. nam hij mee als geschenken. Ook al zijn schapen en geiten, behalve een kreupele geit, omdat ze anders het tempo teveel zou drukken. Mij gaf hij een zijden halsdoek die ik dan uit mijn persoonlijke naam aan Marpa mocht aanbieden. Van zijn vrouw kreeg ik een zakje poederkaas dat ik zou kunnen offreren aan Damema.
Aan de voet van Dowo-Loeng (klooster van Marpa) zond de lama mij voorop om Marpa over zijn komst in te lichten en hem te verzoeken een beetje chhang te zenden. Ik ontmoette eerst Damema, die uiterst opgetogen was over mijn komst. Marpa trof ik aan op de bovenste verdieping van zijn huis. Hij mediteerde naar het oosten gekeerd. Ik boog voor hem, maar hij keerde zich naar het westen. Ik boog naar het westen, maar hij draaide naar het zuiden. "Geëerde Goeroe," sprak ik, "ik begrijp dat gij mijn eerbewijzen niet aanvaardt, maar aan de voet van de heuvel wacht lama Ngogdoen met al zijn hebben en houden om u aan te bieden. Hij verdient een ontvangst die overeenstemt met zijn rang. Wees zo vriendelijk hem wat chhang en verfrissingen te zenden."
Woedend sprong Marpa op. "Waarom zou ik hem een groot onthaal bereiden?" schreeuwde hij. "Toen ik met al die kostbare Waarheden van India kwam was er zelfs geen vogel die mij welkom heette. Voor een handvol beesten zou ik de grote seigneur gastvrij en met veel onthaal moeten ontvangen. Als hij dat verwacht kan hij blijven waar hij is."
"Ngogdoen is een groot man en als dusdanig wordt hij hier ontvangen", sprak Damema, "ik ga hem tegemoet samen met u." Zij gaf opdracht chhang en andere dranken naar Ngogdoen te brengen.
Al het volk van Lhobrak stroomde samen om de plechtigheid bij te wonen en boven allen uit klonk de stem van Marpa, die de hymne van de zegening zong:
Ik neem
mijn toevlucht tot de welwillende Goeroe.
Hij zorgt ervoor dat op mijn nageslacht
De smetteloze zegen rust.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op het rechte pad van de diepe Waarheden
Rust de onfeilbare zegen.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op mezelf, Marpa de Vertaler,
Rust de zegen van de ruime kennis.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op de Goeroe, Devas en Daakinies
Rust de zegen van voorrecht en genade.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op mijn
geestelijke zonen en de hier aanwezige discipelen
Rust de zegen van geloof en standvastigheid.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op mijn discipelen heinde en verre
Rust de zegen van liefde en verdienste.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op zuivere daden
Rust de zegen van naastenliefde en bevrijding.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op de goede en slechte geesten van deze vergankelijke wereld
Rust de zegen van beloning en boete.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Op de lamas en leken hier verzameld
Rust de zegen van goedheid en heil.
Moge deze zegen zich hier openbaren.
Hierop naderde Ngogdoen en bood hem zijn geschenken aan. "Edele en zeer vereerde Goeroe, alles wat ik heb, dank ik u. Daarom heb ik al wat ik bezit meegebracht en bied het u aan, op een kreupele geit na. Mag ik u vragen mij de drie kostbare Inwijdingen en zeer grote mystieke Waarheden te verlenen en zo mogelijk ook de perkamenten waarin de (esoterische) Waarheden staan vermeld, die slechts hoeven in het oor te worden gefluisterd."
"Nu ja," antwoordde Marpa, "daar vraagt u me heel wat. De Schriften en Waarheden waarover ik beschik behoren niet alleen tot de meest doeltreffende, maar ook tot de meest zeldzame die er bestaan. Zij sluiten aan bij de reeks van Waarheden, die de Rechtstreekse Wegwijzer naar het Onfeilbare Pad wordt genoemd. Hierdoor is het mogelijk het Nirvaana te bereiken tijdens dit leven. Om ze te kunnen aanhoren moet nochtans aan bepaalde, strenge voorwaarden worden voldaan. Er zit voor u niets anders op dan de kreupele geit eveneens hierheen te brengen."
Ngogdoen vertrok en ging de kreupele geit halen. Zoveel ijver liet ook Marpa niet onberoerd en hij merkte op: "Iedere discipel mag uw geloof en vertrouwen tot voorbeeld nemen. Ik heb inderdaad weinig aan een kreupele geit, maar ik heb dat alleen maar gebruikt om uw geloof op de proef te stellen."
Enige tijd later, ter gelegenheid van een familiefeestje, vroeg Marpa opeens aan Ngogdoen hoe hij er toch toe was gekomen de Waarheden door te geven aan zo'n sinister individu als Thöpaga. Ngogdoen schrok zich een aap. "Maar Goeroe," wedervoer hij, "dat hebt gij mij toch zelf gevraagd. Ik heb een verzegelde brief gekregen samen met een krans van robijnen, relikwieën van Naropa. Het is geen ogenblik bij mij opgekomen dat u die opdracht niet zoudt hebben gegeven."
Voor mij zag het er weer somber uit. Ik mocht weer opbiechten. Woedend stormde de lama op zijn vrouw af. Maar zij was hem voor, rende een kapel binnen en sloot de deur. De lama deed enkele vergeefse pogingen en bulderde toen woedend tot Ngogdoen dat hij de relikwieën onmiddellijk moest terughalen. Daarna wikkelde hij zich helemaal in zijn mantel en bleef onbeweeglijk zitten.
Ik, van mijn kant, smeekte Ngogdoen om mij mee te nemen. Maar hij weigerde beslist. Hij wilde nog zo'n scène liever vermijden en gaf me de raad bij de Goeroe te blijven. Ik had nu alle hoop laten varen. Ik hoopte nog slechts op een volgende wedergeboorte met een ietwat gelukkiger verloop.
Ontmoedigd en totaal overstuur ging ik wat terzijde om me van kant te maken. Ngogdoen die mijn bedoeling had geraden, smeekte mij geen dwaasheid uit te halen. "Alles wat leeft komt van God", sprak hij, "als wij de levensloop afbreken vóór het natuurlijke proces is beëindigd, begaan wij een misdaad en doden wij de God in onszelf. Er is geen groter zonde dan zelfmoord. Ook in de Soetras wordt de zelfmoord bestempeld als een van de afschuwelijkste zonden."
Ondertussen kwamen ook de andere discipelen mij troosten en enkele gingen zelfs Marpa opzoeken om polshoogte te nemen.
Ik leed enorm en toch had ik het verdiend. Het eerste deel van mijn leven had ik heel wat misdreven. En daar klampte ik mij aan vast.